dertig jaar later

‘Nu al is de marechaussee op Schiphol verantwoordelijk voor grensbewaking, ordehandhaving en opsporing van strafbare feiten. Hardhandig optreden van de marechaussee tegen een Roemeen die zich verzette tegen zijn uitzetting leidde vorig jaar tot blijvende invaliditeit van de Roemeen. De combinatie van grensbewaking, ordehandhaving en opsporing van strafbare feiten ‘doet vrezen voor een verhevigde controle op Nederlanders en andere ingezetenen met een ‘niet-Nederlands’ uiterlijk (wat dat ook moge zijn)’, schreef Jacco Boek vorig jaar.  Sindsdien heeft de regering toegezegd ‘de reeds afgesproken inzet van de Koninklijke Marechaussee ten behoeve van het vreemdelingentoezicht, uit te breiden met het oog op de bestrijding van de grensoverschrijdende criminaliteit’.  De tendens om grenstoezicht op het hele grondgebied uit te voeren zou dus leiden tot een versterking van de positie en de macht van de marechaussee. In dit verband kan niet genoeg herinnerd worden aan de straatterreur die in België wordt uitgeoefend door de Rijkswacht. Ook daar vormen de vreemdelingen een alibi om, in een combinatie van vreemdelingentoezicht en criminaliteitsbestrijding, systematisch iedereen te intimideren.’

Zo eindigde ik dertig jaar geleden een lang artikel dat verscheen in Crimineel Jaarboek 1993 – Verslag over 1992. Dat jaarboek was een uitgave van de Nederlandse vereniging voor strafrechthervorming Coornhert-Liga. Het stuk heette ‘Hannah Arendt, vreemdelingen en criminele politiek’ en het begon zo:

‘Roekeloos optimisme en roekeloze wanhoop. De typering dateert van ruim veertig jaar terug [nu zeventig jaar geleden dus]. In de zomer van 1950 schetste Hannah Arendt in het voorwoord voor haar nieuwe boek de sfeer waarin dit tot stand was gekomen: ‘a background of both reckless optimism and reckless despair’. De tweede wereldoorlog in het leven van één generatie was net achter de rug, en men leefde in de bange afwachting van een derde globale confrontatie tussen de twee overgebleven wereldmachten. Over de hele wereld zag zij de ontwikkeling van dezelfde fenomenen: ‘homelessness on an unprecedented scale, rootlessness to an unprecedented depth’.’

Tussen die twee fragmenten ging ik in op Arendts analyse van het einde van de natiestaat en op de ontwikkelingen in het Nederlandse vreemdelingenbeleid, zowel in taal en beleid, als in de praktijken van opsporing en controle. Mijn uitgangspunt was:

‘Een vereniging voor strafrechthervorming moet zich bezinnen over de aspecten van het vreemdelingen- of minderhedenbeleid die duidelijk ook te maken hebben met criminele politiek, strafrechtsbeleid, detentie of opsporings- en politiediensten. Daarbij is duidelijk dat de grote bevolkingsmigraties van de afgelopen jaren – op de vlucht voor geweld en rampen of aangetrokken door de kansen die het rijke Westen lijkt te bieden – van belang zijn voor de ontwikkelingen op die terreinen. Enerzijds wordt ook het klassieke strafrechtelijke instrumentarium ingezet om de ‘migratiestromen in te dammen’, anderzijds vormt de komst van grote groepen buitenlanders een kapstok voor reactionaire en nationalistische demagogieën, die wel degelijk invloed uitoefenen op (de praktijk van) het justitiebeleid.’

Het is frappant hoe zowel de ontwikkelingen in de periode tussen de twee Wereldoorlogen die Hannah Arendt analyseert, als de kroniek van het Nederlandse vreemdelingenbeleid in 1992, situaties en gebeurtenissen opleveren die vandaag, in 2023, in België herkenbaar zijn. Of het nu zeventig jaar of dertig jaar geleden is, in wezen lijkt er weinig veranderd.

De originele versie uit het Crimineel Jaarboek vind je hier, een licht geredigeerde (maar niet geactualiseerde) versie hieronder.

Sinds 2005 verschenen de drie delen van The Origins of Totalitarianism in een Nederlandse vertaling. Die had ik uiteraard niet in 1993. De vertaalde fragmenten zijn dus van mijn hand.

Leestijd ongeveer 25’.

Laisser un commentaire