laura conti: ecologie en klasse

Mooi dat Geert Buelens recent de Boon-literatuurprijs heeft gewonnen met Wat we toen al wisten. De vergeten groene geschiedenis van 1972. Dat boek over ‘het haast vergeten klimaatbewustzijn in 1972’ heb ik niet gelezen, wel de door de auteur bewerkte proloog, die begin 2022 verscheen in De Groene Amsterdammer. In de zoekfunctie van het weekblad wordt dat stuk vermeld met de tekst ‘In 1972 wisten we al dat de planeet in gevaar was. Waarom deden we niets?’

We? Wie is ‘we’? Tegenwoordig probeert men in de media om de haverklap je ergens bij te betrekken met ‘we’: ‘we scrollen twee uur per dag door TikTok’, ‘we nemen onze smartphone mee naar bed’, ‘wat we zeggen, hoe we het zeggen, en waarom’, ‘waarom we bang zijn voor …’. En nu dus ook weer ‘we wisten dat de planeet in gevaar was en we deden niets’. Ik voel mij daar helemaal niet door aangesproken – daar  kom ik later nog op terug.

Natuurlijk waren er in de jaren 1970 ook al mensen die een ecologisch bewustzijn ontwikkelden en probeerden daar naar te handelen. Om tegelijk even te ontsnappen aan het Angelsaksisch gedomineerde discours over environmental justice is het goed te kijken naar de discussies en praktijken die zich in die periode in Europa ontwikkelden. En dan heb ik het niet over de Club van Rome, maar bijvoorbeeld over iemand als Laura Conti, die in Italië het verband legde tussen milieubescherming (ambientalismo), volksgezondheid en klassenstrijd.

Laura Conti (1921-1993) was een Italiaanse verzetsstrijder, arts, politica en auteur. Meer informatie en een mooie foto vind je op Wikipedia. In 1977 publiceerde zij twee teksten: de uitgebreide brochure Che cos’è l’ecologia: Capitale, lavoro e ambiente (Wat is ecologie: kapitaal, arbeid en milieu) en het verslag Visto da Seveso: L’evento straordinario e l’ordinaria amministrazione (Bekeken vanuit Seveso: de buitengewone gebeurtenis en het gewone bestuur). Wikipedia weet te melden dat van Che cos’è l’ecologia in 1978/79 enkele hoofdstukken werden gepubliceerd in het Nederlands.

Seveso 1976

Op 10 juli 1976 ontsnapt bij een ongeval op de terreinen van het chemische bedrijf ICMESA, iets ten noorden van Milaan, een grote wolk van de giftige stof dioxine (TCDD). Een ruim gebied rond de fabriek wordt besmet, in de eerste plaats de gemeente Seveso.  Conti zetelt op dat ogenblik als lid van de toen machtige Partito Comunista Italiano (PCI) in het bestuur van de regio Lombardije. In Visto da Seveso beschrijft zij niet alleen wat de ramp teweegbrengt voor het leefmilieu, maar ook hoe de gevolgen op de eerste plaats arbeidsmigranten en hun families raken, en hoe de overheid onbekwaam of onwillig is om op te treden op een wijze die tegemoet komt aan de belangen en noden van de getroffen bevolking. In detail geeft zij weer hoe op verschillende niveaus en terreinen beslissingen worden getroffen, die maken dat milieuramp en sociale ramp onontwarbaar in elkaar haken.

Om te beginnen wordt na de explosie duidelijk dat het bedrijf in Seveso – net als de andere grote chemische bedrijven in de streek – al voor de ramp volledig op de hoogte was van de risico’s en de mogelijke toxische gevolgen van een ongeval. Wanneer het ongeluk eenmaal is gebeurd, heeft blijkbaar niemand grote haast om de bevolking op de hoogte te brengen van de mogelijke gevaren van een dioxinebesmetting. Het lek is dan wel ontdekt, maar het bedrijf kan nog tien dagen gewoon doorwerken voor men zich rekenschap begint te geven van de ernst van de situatie. Het duurt ook een hele tijd voor de getroffen zone ontruimd wordt, onder meer omdat men aanvankelijk ontkent dat de blootstelling aan dioxine schadelijke lichamelijke gevolgen kan hebben voor de arbeiders en de bevolking, en dan vooral voor zwangere vrouwen. De traagheid en inconsistentie in de informatieverstrekking, de herhaalde pogingen om de impact van de ramp te minimaliseren, en het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende betrokken overheden leiden ertoe dat de uiteindelijk verplaatste bevolking in oktober begint terug te keren naar haar woningen, nog voor de vervuiling werkelijk is geruimd.

De mensen die in Seveso, maar ook in omringende gemeenten als Cesena Maderno, Meda of Desio woonden en werkten waren voor een groot deel immigranten uit Zuid-Italië of uit de Veneto, de arme streek tegen Slovenië. Zij probeerden een nieuw leven op te bouwen in de directe omgeving van hun werk en de fabrieken en in Visto da Seveso valt op hoe zij zich beklagen over het gebrek aan solidariteit vanwege de bewoners met een lokale achtergrond. De getroffen bevolking was in grote mate afhankelijk van het werk in de fabriek, en Conti stelt vast hoe protesten zich op de eerste plaats richten tegen de falende overheid, en niet tegen het bedrijf dat de ramp heeft veroorzaakt. Voor de getroffen arbeiders en hun gezinnen was het probleem er immers in de eerste plaats een van inkomen en huisvesting; milieuvervuiling en milieubeleid waren niet hun eerste punt van zorg.

Voor Laura Conti echter maakt Seveso duidelijk dat milieupolitiek en klassenstrijd niet te scheiden zijn en dat alleen door op de beide terreinen tegelijk strijd te voeren leefomgeving en arbeidsomstandigheden kunnen verbeteren. De industrialisering onder een kapitalistisch systeem, schrijft zij, is op dezelfde manier verantwoordelijk voor de uitbuiting van de ene mens door de andere, als  voor die van de natuur door de mens. Het belang voor mensen van hun leefgebied en van de manier waarop zij daar cultureel op ingrijpen, maakt dat het voor Conti geen zin heeft om te streven naar het behoud of de verzorging van ecosystemen als je niet ook tegelijk het welzijn van hun bewoners verdedigt. Vandaar dat zij vanuit de PCI mee aan de wieg staat van de Lega per l’ambiente (nu Legambiente), een vereniging die zich niet alleen zou bezighouden met natuurbescherming, maar ook met onderwerpen als kernenergie, jachtbeleid, gezondheidszorg en abortus.

De aanwezigheid van dat laatste thema bij een milieuorganisatie is voor een deel een gevolg van de beweging rond Seveso. In de maanden na de ramp wordt duidelijk dat dioxine toxische effecten heeft, niet alleen bij volwassenen en kinderen in het algemeen, maar in het bijzonder bij zwangere vrouwen en hun foetussen.  Besmetting kan leiden tot een miskraam en de stof kan kanker en misvormingen veroorzaken. Hoewel op dat ogenblik in Italië het toestaan van abortus nog sterk in discussie is, wordt begin september aangekondigd dat ziekenhuizen de bevoegdheid krijgen ‘therapeutische abortus’ uit te voeren bij vrouwen die daarom verzoeken, mits zij uit het dioxinegebied komen, en binnen de eerste twaalf weken van de zwangerschap. Al gauw blijkt echter dat, midden in het heftige nationale abortusdebat, zowel katholieke gezondheidsinstellingen als veel artsen systematisch de mogelijkheid tot abortus tegenwerken. Ook een deel van de getroffen bevolking trouwens, zelf eveneens overwegend katholiek en in twijfel over de morele toelaatbaarheid van een zwangerschapsafbreking, laat zich overtuigen door campagnes die de kanker en misvormingen verwekkende eigenschappen van dioxine minimaliseren. Conti stelt vast dat op die manier het lichaam van de vrouwen van Seveso, die toch al in een verwarrende toestand van angst, armoede, economische en familiale onzekerheid leefden, het slagveld wordt voor een ideologische strijd. Voor haar zijn dit de duidelijke politieke en ethische dimensies van wat elders gewoon als een milieuramp wordt omschreven. De blootstelling aan dioxine is niet neutraal, schrijft zij; zij treft niet allen op dezelfde manier, maar zij maakt duidelijk hoe discriminatie naar geslacht en de marginale sociale positie van arbeidsmigranten doorwerken in de benaderingen van het probleem.

Wat is ecologie?

Ongeveer tegelijk met het verslag over Seveso publiceert Laura Conti dus het 150 pagina’s tellende Che cos’è l’ecologia: Capitale, lavoro e ambiente. Voor haar is ecologie zowel een wetenschap als het besef ‘dat er een morgen is, een verantwoordelijkheid voor die morgen’. Ecologie is dus onlosmakelijk verbonden met politiek – politiek, in de zin van de kunst van het besturen, en als de kunst van het leven als gemeenschap. Zodoende is ecologie voor haar een terrein van strijd, meer specifiek klassenstrijd. Strijd voor het leefmilieu omvat ook arbeidersstrijd voor een schone werkomgeving, voor gezonde leef- en arbeidsomstandigheden – en omgekeerd: volksgezondheid en veilige arbeid vereisen een schoon leefmilieu. In termen van vandaag zou je zeggen dat in Conti’s benadering materiële en discursieve aspecten van milieuzorg, feminisme, arbeidersbelangen, wetenschap en praktische kennis allemaal samen datgene vormen wat zij l’ecologia noemt. Ecologie is wetenschap, politiek en ethiek ineen, intrinsiek intersectioneel – niet intersectionaliteit op basis van identiteiten (daarvan was amper sprake in de jaren zeventig), maar intersectionaliteit van doelen.

Dus opnieuw: wie is die ‘we’ van ‘waarom deden we niets’? Laura Conti, Seveso en Legambiente waren geen alleenstaande gevallen. Dichter bij huis speelde bijvoorbeeld in dezelfde periode, vlak bij Antwerpen, het probleem van de loodvergiftiging veroorzaakt door Metallurgie Hoboken (nu Umicore – zie Hugo Gijsels, Als het lood om je hoofd is verdwenen, Antwerpen/Berchem, EPO, 1979). Een fabriek, pal naast de woonwijk Moretusburg, waar mensen en dieren, huizen en moestuinen en straten vervuild werden door het afval van zware metalen dat ongehinderd vanaf het fabrieksterrein de wijk invloog. En ook hier waren de eerste slachtoffers de fabrieksarbeiders en de bevolking die in de sociale wijk rond het bedrijf woonde. Hier ontstond de groepspraktijk van Geneeskunde voor het volk. En ook hier groeide al heel snel het besef dat het kapitalisme in gelijke mate verantwoordelijk is voor zowel de uitbuiting van de werkende bevolking als voor het misbruik van de leefomgeving. En verder, dat klasse de prioritaire invalshoek is om milieuproblemen te analyseren en dat het vanuit een klasseperspectief is dat milieuvervuiling moet worden aangepakt. Zowel Seveso als Moretusburg toonden aan dat ‘de politiek’ alleen in actie komt als de druk vanuit de getroffen bevolking groot genoeg wordt.

Bovendien, en als persoonlijke noot: ik zal vast niet de enige zijn geweest die van in het begin van de jaren 1970 zoveel als mogelijk en voor zover toen bekend, voor een ecologisch verantwoorde levensstijl heeft gekozen. De invloed van de ‘tegencultuur’ deed zich ook gelden in België, Nederland, Frankrijk, Italië of Duitsland. Woonvormen, voeding, kernenergie, pacifisme, onderwijs, muziek en theater, genderrelaties (wat toen nog niet zo heette) … talloos waren de terreinen waarop mensen persoonlijk en politiek een ‘alternatief’ zochten – en ontwikkelden. Geitenwollen sokken (nu een spotterm) waren in die tijd wel degelijk een uiting van het zoeken naar een kleding die dichter bij de natuur stond dan de door moeder aangeschafte nylon overhemden, die niet alleen een product waren van de trotse moderne technologie, maar ook nog eens makkelijk te wassen en zò droog.

De alternatieven uit de jaren 1970 waren vrijwel altijd min of meer in lijn met de ecologie die Laura Conti voorstond. Wie zich dus laat aanspreken met de ‘we’ van ‘waarom deden we niets’, identificeert zich op de eerste plaats met de gevestigde politiek, met de bedrijven en instituties van het kapitalisme, en niet met de direct betrokkenen, de bevolking die in of omheen de industriële vervuiling woonde en werkte, of zij die met een ‘alternatief’ bezig waren.


 Dit stuk verschijnt binnenkort ook in Oikos 106.

Votre commentaire

Entrez vos coordonnées ci-dessous ou cliquez sur une icône pour vous connecter:

Logo WordPress.com

Vous commentez à l’aide de votre compte WordPress.com. Déconnexion /  Changer )

Photo Facebook

Vous commentez à l’aide de votre compte Facebook. Déconnexion /  Changer )

Connexion à %s